<Overzicht>
<Probleemstelling> <Verborgen
probleem> <Van oorzaak
tot preventie> <Preventieve
maatregelen> <Verwijzingen>
Decubitus
op een chirurgische afdeling is geen zeldzaam voorkomend probleem. De
decubitusincidentie
op chirurgische eenheden varieert tussen 7% en 66% .
Algemeen wordt aangenomen dat decubitus ontstaan in de postoperatieve
periode vaak zijn oorzaak vindt in de peroperatoire periode
Deze
cijfers moeten met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden daar
niet steeds duidelijk is wanneer het letsel ontstond. Sommige letsels
zijn echter duidelijk te wijten aan de fixatie of de houding
tijdens de operatie of treden zo vlug postoperatief op dat er weinig
twijfel kan bestaan over het moment van ontstaan. Zo stelde Schoonhoven
op de dag van de
operatie al een decubitusincidentie van 5.1 %
vast. De eerste dag postoperatief bedroeg dit cijfer 13.6 %.
Direct
na de operatie of tijdens recovery-periode worden weinig
decubitusletsels gesignaleerd. Dit komt doordat er enerzijds een gebrek
is aan aandacht ervoor en anderzijds ook doordat er een tijdsverschil
van enkele uren tot 3 à 5 dagen kan liggen tussen het ontstaan van
decubitus en het zichtbaar worden ervan .
Door
het laattijdig zichtbaar worden, wordt niet steeds het verband gelegd
met het operatief ingrijpen. De patiënt ligt dus vaak reeds op de
verpleegeenheid of de intensieve zorgen vooraleer decubitusletsels
zichtbaar of geobserveerd worden .
En dit hoewel de letsels hun oorzaak vonden in het operatief gebeuren.
Soms
worden letsels onterecht niet als decubitus onderkend. Uit onderzoek
bleek dat letsels ontstaan tijdens operaties als accidentele brandwonden
of aanverwante verwondingen werden geïdentificeerd, hoewel het niet
onderkende decubitusletsels waren .
Ook kleine, pijnloze decubitusletsels, die onopgemerkt postoperatief
helen, worden vaak nooit geobserveerd of gerapporteerd .
Tubman
Papantonio et al.
merkten op dat niet-wegdrukbare
roodheid die evolueerde naar een ernstiger vorm vroeger zichtbaar
werd dan niet verder evoluerende niet-wegdrukbare
roodheid. In hun studie bij 136 hartchirurgiepatiënten werd 14% van
de niet-wegdrukbare
roodheid (graad 1) zichtbaar tijdens de eerste 18 uren
postoperatief. Drieënzestig % van de letsels die evolueerden naar graad
2 of 3 werden zichtbaar tijdens de eerste 18 uur.
Hoofdoorzaak
van het peroperatoire ontstaan van decubitus is het langdurig
geïmmobiliseerd zijn van de patiënt tijdens de operatie en dit terwijl
de patiënt ligt op een relatief harde onderlaag. Hierdoor zijn de druk
en schuifkracht hoog gedurende een lange tijd.
Eveneens
belangrijk is de aanwezigheid van een slechte perifere circulatie die
o.a. het gevolg kan zijn van een verminderd cardiac output.
Specifiek
aan het operatiegebeuren is dat sommige elementen (zoals ligduur en houding
op de operatietafel
- hoewel vermoed wordt dat ze het risico op het ontstaan van decubitus
doen toenemen - moeilijk of niet beïnvloedbaar zijn. Andere
peroperatoire elementen zijn echter wel beïnvloedbaar:
Decubituspreventie
zal zich niet enkel moeten richten op de peroperatieve periode, maar ook
op de pre-operatieve en postoperatieve periode (30).
Versluysen
(8)
wees terecht op het
belang van een continue aandacht voor decubitus doorheen het volledige
ziekenhuistraject dat een patiënt volgt, van spoedgevallen, radiologie,
operatiezaal, intensieve zorgen tot verpleegafdeling.
Een
nauwkeurige observatie (en rapportage)
gecombineerd met de nodige preventieve maatregelen is van belang.
Een
patiënt waarvan een risicoschaal pre-operatief
aangaf dat hij geen risico op decubitus liep, kan postoperatief wel
degelijk risico op decubitus lopen. De pre-operatieve score kan tijdens
de operatie of ten gevolge van de operatie volledig gewijzigd zijn
(bijv. beperkte activiteit en mobiliteit).
Een
patiënt die pre-operatief risico op decubitus liep, zal postoperatief
nog risico lopen op decubitus, waarschijnlijk zelfs een groter risico
(bijv. door postoperatief beperkt bewegen ten gevolge van sedatie of
pijn, vaak nog gecontinueerd door epidurale pijnstilling).
Vermeden
moet worden dat patiënten op de operatietafel komen te liggen op een
drukpunt waar het weefsel reeds onderhevig is aan een zuurstoftekort
(bijv. aanwezigheid van niet-wegdrukbare
roodheid ter hoogte van de stuit bij een patiënt die geopereerd
wordt in een rugligging). Het pre-operatief inschakelen van
drukreducerende matrassen of alternerende matrassen
kan dit probleem beperken. Het aanpassen van de pre-operatieve houding
– indien mogelijk - kan eveneens een mogelijk aandachtspunt zijn (zie
volgende aanbeveling).
Voorkomen
moet worden dat risicopatiënten direct
postoperatief eerst op een gewone ziekenhuismatras worden gepositioneerd
en dat pas met preventie wordt gestart bij aankomst op de
verpleegafdeling. Hierdoor wordt nodeloos tijd verspild en neemt het
risico op decubitus sterk toe.
Vaak
is er weinig tijd, is het niet aangewezen of is er geen mogelijkheid
meer om bij het verbedden van de patiënt of in de recovery een
drukreducerende of dynamische matras (ev. kussen
voor zwevende
hielen) aan te brengen. Door dit vooraf al (standaard) te voorzien
in het bed waarin de patiënt direct postoperatief zal komen te liggen,
wordt dit probleem vermeden.
Tijdens
de operatie blijft de patiënt langdurig geïmmobiliseerd. Hierdoor kan
een zuurstoftekort ontstaan
in het weefsel ter hoogte van de drukpunten die dan belast worden
(30;31). Door de patiënt pre- en/of postoperatief een andere houding
te geven (indien dit mogelijk is), worden andere drukpunten belast.
Doordat het weefsel ter hoogte van de drukpunten die tijdens de operatie
worden belast dan minder langdurig wordt belast, is de kans op het
ontwikkelen van schade (decubitus) kleiner (28).
Het
rapporteren van de operatiehouding is
belangrijk. Het laat toe de patiënt correct postoperatief te
positioneren en de risico-drukpunten nauwgezet te observeren. Zo kunnen,
indien nodig, aanvullende preventieve maatregelen snel genomen worden.
Een wisselhoudingsschema kan ook rekening houden met de operatiehouding
door een patiënt niet in deze houding te
positioneren of door de tijd in deze houding
drastisch te beperken.
De
contactdruk bij patiënten liggend op een operatietafel kan zeer hoog
zijn. Drukwaarden tot 260 mmHg werden gerapporteerd .
Versluysen
raadde dan ook aan om
alle patiënten met een hoog decubitusrisico vanaf hun opname in het
ziekenhuis tot het moment waarop hun mobiliteit is hersteld op systemen
te leggen die de druk verminderen.
Om
de druk te reduceren werden
verschillende types van operatietafelmatrassen
ontwikkeld .
De kenmerken van een ideale operatietafelmatras
zijn volgens Hoshowsky en Schramm
stabiliteit,
stevigheid, drukvermindering en egale drukverdeling zonder dat ‘bottoming-out’
optreedt.
In
de studie van Gendron
werden 89 patiënten
op een gelmatras gelegd. Daarvan ontwikkelden
34% decubitus graad I en 3.3% decubitus graad 2. De afwezigheid van een
controlegroep in de studie laat niet toe besluiten te trekken over de
relatieve effectiviteit van de gelmatras in het
voorkomen van decubitus. Hoyman en Gruber
zien de incidentie
van decubitus bij chirurgische patiënten dalen van 18.9% tot 2.7 % op
het moment dat gelmatrassen vervangen worden
door betere drukreducerende systemen (type luchtgevulde matras).
Hawkins
onderzocht de
decubitusincidentie bij 361 cardiovasculaire
patiënten liggend op een standaard operatietafelmatras,
een luchtmatras of een foammatras. Ze vond een lagere decubitusincidentie
bij patiënten op een foammatras (<1%) en een luchtmatras (0%) in
vergelijking met patiënten op een standaard matras
(6.5%).
Defloor
et al.
concludeerden op
basis van drukmetingen dat visco-elastische
matrassen het best de druk
reduceerden in vergelijking met foam- en gelmatrassen.
Deze resultaten werden bevestigd in de studie van De Keyser .
Omdat
het verzekeren van een stabiele houding tijdens
de volledige operatieve procedure belangrijk is, zijn statische systemen
op een operatietafel aangewezen . Toch rapporteerden
Aronovitch et al.
(38;40) geen stabiliteitsproblemen bij het gebruik van een dynamisch
systeem, weliswaar met 3700 cellen, die alternerend werden opgeblazen.
Een dergelijk dynamisch systeem is dus mogelijk een alternatief tijdens
de operatie voor de visco-elastische matras.
In
een zittende houding kan een bottoming-out
effect optreden. De patient zakt doorheen de drukreducerende matras
en steunt eigenlijk op de harde metalen onderlaag. Het risico hiervoor
kan enigszins beperkt worden door een extra drukreducerend kussen te
plaatsen bovenop de drukreducerende matras.
Hieldecubitus
vormt ongeveer een derde van het aantal decubitusletsels bij
ziekenhuispatiënten. Bij chirurgische patiënten is vooral de
peroperatieve periode de periode bij uitstek tijdens dewelke
hieldecubitusletsels ontstaan.
Deze
letsels kunnen bijna steeds voorkomen worden. Vermijden van druk
ter hoogte van de hielen door gebruik te maken van een kussen
onder de onderbenen voorkomt decubitusletsels aan de hielen. Dit
kussen mag beperkt in hoogte zijn. Essentieel is dat de hielen de matras
niet raken. Belangrijk is om het kniegewricht voldoende te ondersteunen
zodat er geen gewrichtsproblemen ontstaan ter hoogte van het
kniegewricht.
McEwen
beklemtoonde het
belang van het correct positioneren van een patiënt op de
operatietafel. De schuifkracht kan geminimaliseerd worden door gebruik
van hulpmiddelen en -technieken.
Belangrijk
is ook om na het plaatsen van een patiënt op de operatietafel
(bijvoorbeeld na het verplaatsen van bed naar operatietafel), de patient
eventjes links en rechts te kantelen, zodat eventuele huidplooien en
weefsel onder tractie (schuifkracht), terug de normale vormen kunnen
aannemen. Zoniet blijft dit weefsel vervormd gedurende de volledige
operatie en is de kans op decubitus groot.
Het
niet te strak aanbrengen van bevestigingsmateriaal, bedoeld om een
patiënt in een houding te fixeren, of het
gebruik van extra ‘kussentjes’ kan voorkomen dat de druk
extra toeneemt.
Ook
het voorkomen dat tijdens de operatie gesteund wordt op of tegen de
patiënt, kan een bijdrage leveren in het beperken van de druk.
Campbell
merkte op dat het
elimineren van zoveel mogelijk lagen tussen patiënt en operatietafelmatras
de contactdruk ter hoogte van het sacrum reduceerde.
Door
het gebruik van schapenvachten
bovenop een drukreducerende matras wordt het
drukreducerend effect van de matras teniet gedaan
door het ontstaan van een hangmateffect. De patiënt kan onvoldoende
diep in de matras zakken. Het contactoppervlak
wordt niet maximaal vergroot
Het
aanbrengen van een coagulatieplaat op de drukpunten kan lokaal de
contactdruk verhogen waardoor de kans op decubitusletsels toeneemt.
Ook
het preventief aanbrengen van verbanden
of folies
op de drukpunten ter preventie van decubitus heeft geen zin. De druk
en schuifkrachten worden niet gereduceerd. Daarom alleen al zijn verbanden
of folies ineffectief. Druk- en schuifkrachtverhoging is zelfs
mogelijk door de wijze van het aanbrengen van het verband of de folie
en door het effect van het verband of de folie
op de drukreducerende onderlaag .
(1) Kemp MG,
Keithley JK, Smith DW, Morreale B. Factors that contribute to
pressure sores in surgical patients. Res Nurs Health
1990; 13:293-301.
|
(2)
Stotts NA. Nutritional
parameters at hospital admission as predictors of pressure ulcer
development in elective surgery. Journal of Parenteral and
Enteral Nutrition 1987; 11:298-301.
|
(3) Stotts
NA. Predicting pressure ulcer development in surgical patients.
Heart Lung 1988; 17:641-647.
|
(4) Tubman
Papantonio C, Wallop JM, Kolodner KB. Sacral ulcers following
cardiac surgery : incidence and risks. Adv Wound Care 1994;
7(2):24-36.
|
(5) Bergstrom
N, Braden BJ, Laguzza A, Holman V. The Braden Scale for
Predicting Pressure Sore Risk. Nurs Res 1987; 36:205-210.
|
(6) Seaman
S, Herbster S, Muglia J, Murray M, Rick C. Simplifying modern
wound management for nonprofessional caregivers. Ostomy Wound
Manage 2000; 46(8):18-27.
|
(7) Lyder
CH, Chang Yu MS, Stevenson D, Mangat R, Empleo-Frazier O,
Emerling J et al. Validating the Braden scale for the prediction
of pressure ulcer risk in blacks and Latino/Hiospanic elders : a
pilot study. Ostomy Wound Manage 1998; 44(3A):42-49.
|
(8) Versluysen
M. How elderly patients with femoral fracture develop pressure
sores in hospital. Br Med J 1986; 292:1311-1313.
|
(9)
Schoonhoven L. Incidentie van decubitus op de
operatietafel. Verpleegwetenschap Universiteit Utrecht, 1998.
|
(10) Belgische
Werkgroep voor Kwaliteitszorg ter Preventie van Decubitus.
Decubitus en zijn kwaliteitsindicatoren. Resultaten nationale
audit 4 juni 1998 en vergelijking 1995-'96-'97-'98. Brussel:
Belgisch Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu, 1998.
|
(11) Chalian
AA, Kagan SH. Backside first in head and neck surgery?:
preventing pressure ulcers in extended length surgeries. Head
Neck 2001; 23(1):25-28.
|
(12) Campbell
K. Pressure point measures in the operating room. J Enterostomal
Ther 1989; 16:119-124.
|
(13) Bridel
JE. The peri-operative period and pressure sores. Proceedings of
the 3rd European Conference on Advances in Wound Management
1993;16-20.
|
(14) Byers
PH, Carta SG, Mayrovitz HN. Pressure ulcer research issues in
surgical patients. Adv Skin Wound Care 2000; 13(3):115-121.
|
(15) Peirce
SM, Skalak TC, Rieger JM, Macdonald TL, Linden J. Selective
A(2A) adenosine receptor activation reduces skin pressure ulcer
formation and inflammation. Am J Physiol Heart Circ Physiol
2001; 281(1):H67-H74.
|
(16) Reddy
NP. Effects of mechanical stresses on lymph and interstitial
fluid flows. In: Bader DL, editor. Pressure sores. Clinical
practice and scientific approach. London: MacMillan, 1990:
203-220.
|
(17) Lindan
O. Etiology of decubitus ulcers; an experimental study. Arch
Phys Med Rehabil 1961; 42:774-783.
|
(18) Dinsdale
SM. Decubitus ulcers in swine: light and electron microscopy
study of pathogenesis. Arch Phys Med Rehabil 1973; 54(2):51-6
passim.
|
(19) Vermillion
C. Operating room acquired pressure ulcers. Decubitus 1990;
3:26-30.
|
(20) Gendron
F. "Burns" occurring during lengthy surgical
procedures. Journal of Clinical Engineering 1980; 5(1):19-26.
|
(21) Crutchfield
DB, Evers MM, Iragi A. Poster abstracts presented at the AMDA
25th Anniversary Symposium, March 21-24, 2002, San Diego,
California. Journal of the American Medical Directors
Association 2002; 3:A1-22.
|
(22) Stewart
TP, Magnano SJ. Burns
or pressure ulcers in the surgical patient? Decubitus 1988;
1:36-40.
|
(23) Hoshowsky
VM, Schramm CA. Intraoperative pressure sore prevention: an
analysis of bedding materials. Res Nurs Health 1994;
17(5):333-339.
|
(24) Defloor
T, De Schuijmer JDS. Preventing
pressure ulcers: an evaluation of four operating table
mattresses. Appl Nurs Res 2000; 13(3):134-141.
|
(25) McEwen
DR. Intraoperative positioning of surgical patients. AORN J
1996; 63(6):1059-63,1066-79.
|
(26) Cheney
AM. Portrait of practice: a successful approach to preventing
heel pressure ulcers after surgery. Decubitus 1993; 6:39-40.
|
(27) Moore
E, Rithalia S, Gonsalkorale M. Assessment of the charnwood
operating table and hospital trolley mattresses. Journal of
Tissue Viability 1992; 2(2):71-72.
|
(28) Moore
E, Green K, Rithalia S. A survey of operating table pads and
patient trolley mattresses. Journal of Tissue Viability 1992;
2(2):67.
|
(29) De Keyser G. A study
of the effect of pressure during surgery with a view to the
prevention of pressure sores. Utrecht: Hogeschool
Utrecht, 2000.
|
(30) Schoonhoven L, Defloor
T, Grypdonck MH. Incidence of pressure ulcers due to surgery. J
Clin Nurs 2002; 11(4):479-487.
|
(31) Schoonhoven
L, Defloor T, van dT, I, Buskens E, Grypdonck MH. Risk
indicators for pressure ulcers during surgery. Appl Nurs
Res 2002; 15(3):163-173.
|
(32) Defloor
T, Grypdonck M. Het belang van zithouding en drukreducerende
kussens in het ontstaan van drukletsels. Verpleegkunde
1998; 13(3):185-194.
|
(33) Redfern
S, Jeneid P, Gillingham M, Lunn H. Local pressures with ten
types of patient support systems. Lancet 1973; 7824:277-280.
|
(34) Neander
KD, Birkenfeld R. Decubitus prophylaxis in the operating
theatre. Journal of Tissue Viability 1991; 1(3):71-74.
|
(35) Hoyman
K, Gruber N. A case study of interdepartmental cooperation:
operating room acquired pressure ulcers. J Nurs Care Qual 1992;
Suppl:12-17.
|
(36) Hawkins JE. The
effectiveness of pressure-reducing table pads as an intervention
to reduce the risk of intraoperatively acquired pressure sores. Mil
Med 1997; 162(11):759-761.
|
(37) Defloor
T, De Schuijmer JD. Preventing
pressure ulcers: an evaluation of four operating-table
mattresses. Appl Nurs Res 2000; 13(3):134-141.
|
(38) Aronovitch
SA, Utter D, Wilber M. A 7 day comparative, randomized, parallel
study to determine the safety and efficacy of the alternating
air pad system for prevention of pressure ulcers.
D26. 1998. Miami, The 11th Annual Symposium on Advanced
Wound Care & 8th Annual Medical Research Forum on Wound
Repair. 18-4-1998.
|
(39) Aronovitch
SA. A 7 day, pilot, comparative, parallel, single center study
to determine the safety and efficacy of the Micropulse System
for the prevention of pressure ulcers.
11-1-11/17. 5-3-1998. Atlanta, First Annual OR-Acquired
Pressure Ulcer Symposium. 5-3-1998.
|
(40) Russell
JA, Lichtenstein SL. Randomized
controlled trial to determine the safety and efficacy of a
multi-cell pulsating dynamic mattress system in the prevention
of pressure ulcers in patients undergoing cardiovascular
surgery. Ostomy Wound Manage 2000; 46(2):46-5.
|
(41) Maklebust
J, Sieggreen M. Pressure ulcers. Guidelines for prevention and
nursing management. 2 ed. West Dundee,IL: S-N Publications,
1996.
|
(42) Pinzur
MS, Schumacher D, Reddy N, Osterman H, Havey R, Patwardin A.
Preventing heel ulcers: a comparison of prophylactic body-
support systems. Arch Phys Med Rehabil 1991; 72:508-510.
|
(43) Defloor
T, Grypdonck M. Anti-decubituskussens, drukvermindering of toch
niet ? Hospitalia 1997; 41(1):18-24.
|
(44) Defloor
T. De mythe van polyurethaan folie bij decubituspreventie.
Nursing 1997;(4):21-23.
|
<Start> <Overzicht>
<Probleemstelling> <Verborgen
probleem> <Van oorzaak
tot preventie> <Preventieve
maatregelen> <Verwijzingen>
|