<Graden> <Graad
1> <Graad 2> <Graad
3> <Graad 4> <Vochtletsels>
<Schaafwonden>
<Verwijzingen>
Er bestaan veel classificaties van decubitus (1-5).
Sommige classificaties zijn zo uitgebreid dat ze in praktijk niet
hanteerbaar zijn en niet leiden tot een eensluidende correcte
classificatie van decubitusletsels.
Voor de indeling van decubitus in
verschillende graden is in deze richtlijn gebruik gemaakt van de
indeling van de
EPUAP (6) en
AHRQ (Agency for Health Care Policy and Research) (5;7).
In
de praktijk is ook de uit de industrie afkomstige ‘Rood-Geel-Zwart’-indeling
(‘Three Color Concept’â, Marion Laboratories
Inc.) wijd
verspreid. (8) Cuzzell (8) beklemtoont dat de ‘Rood-Geel-Zwart’-indeling
niet bedoeld is om de incidentie of de ernst van decubitusletsels te
bepalen, maar eerder zou moeten dienen als leidraad voor wondzorg. Toch is
het aanvullen van de 4-graden indeling van de EPUAP en AHCPR met de ‘Rood-Geel-Zwart’-indeling
niet aan te bevelen. Yarkony (9) omschrijft deze ‘Rood-Geel-Zwart’-indeling
zelfs als potentieel gevaarlijk, omdat het noch de uitgebreidheid, noch de
diepte van een letsel, noch de pathologie in acht neemt. Het gevaar voor
oversimplificatie is reëel. Haalboom et al. waarschuwen dat deze
indeling kan leiden tot een onderschatting van de
ernst (en dus tot onderbehandeling) van decubitusletsels en daarom ook
niet aan te bevelen is (1). Lorentzen et al. (10) rapporteren dat
zorgverleners slechts in beperkte mate tot een gelijke beoordeling van
wonden komen op basis van het rood-geel-zwart classificatiesysteem.
Buntinx et al. (11) melden een matige overeenkomst tussen zorgverleners
bij het gebruik van het rood-geel-zwart classificatiesysteem. Gryson
(12;13) houdt een pleidooi om bij het beschrijven van een wonde vooral
rekening te houden met de wondfysiologie en de fasen
van wondheling.
Decubitus wordt in 4 graden onderverdeeld. Belangrijk
is dat de 4 graden worden beschouwd als 4 verschijningsvormen van
decubitus, en niet als
fasen die noodzakelijk opeenvolgen. Decubitus
kan bij sommige patiënten starten als een blaar of een oppervlakkige of
zelfs een
diepe decubitus
(bijvoorbeeld een zwarte necroseplek aan de hiel). Soms kan een blaar
direct evolueren naar een zwarte necroseplek (diepe decubitus).
Graad 1 is een niet-wegdrukbare roodheid van de intacte huid. Dit kan
gepaard gaan met verkleuring van de huid, warmte, oedeem of verharding van
het weefsel (zie foto
1 -
2).
Klinisch is het bij personen met een lichte huidskleur
zichtbaar als een afgelijnde zone met blijvende roodheid.
Bij een donkere huid gaat het om een observeerbare,
drukgerelateerde verandering van de intacte huid die gepaard kan gaan met
een wijziging in een of meerdere kenmerken:
-
huidtemperatuur (hoger of lager dan de omgevende
huid);
-
weefselconsistentie (vast of week);
-
gevoeligheid (pijn, jeuk).
Ook hier tekent zich een afgelijnde zone af met
blijvende rode, blauwe of paarse tinten.
Als met de duim op de huidverkleuring wordt gedrukt,
kan deze niet wit worden gedrukt.
Om het onderscheid te kunnen maken tussen wegdrukbare
roodheid (geen decubitus) en niet-wegdrukbare roodheid (decubitus) kan een
doorzichtig schijfje (een 'drukschijfje') gebruikt worden (14). Zo'n
schijfje bestaat uit een transparant, afgerond stukje plastiek met een
diameter van ongeveer 5 cm (bijv. sleutelhanger, vergrootglaasje, …). Het
laat toe druk uit te oefenen op de huid en tezelfdertijd te observeren of
de huid wit kan gedrukt worden of niet.
Graad 2 is een oppervlakkig huiddefect, dat epidermis en/of dermis
betreft. Het ulcus is oppervlakkig.
Klinisch kenmerkt deze graad zich als blaar of opengesprongen blaar (zie
foto 3).
Graad 3 is een huiddefect met schade of necrose van
huid en subcutis die zich kan uitstrekken tot aan de onderliggende fascia,
maar niet daaronder
(zie foto 4).
Klinisch is het zichtbaar als een krater, al of niet met ondermijning
van het aanpalende weefsel.
Graad 4 is een uitgebreide aantasting, weefselnecrose en/of schade aan
spieren, botweefsel of ondersteunende weefsels met of zonder schade aan
epidermis en dermis. Ondermijning van het weefsel of sinusvormige letsels
zijn mogelijk (zie
foto 5).
Decubitus en vochtletsels worden vaak verward.
Langdurig huidcontact met urine, faeces, transpiratie of wondvocht gaat
gepaard met frequent optredende huidletsels (zie foto's
6 en 7). Het etsend effect van bijvoorbeeld
urine kan de huid doen verweken. Er ontstaat roodheid en de oppervlakkige
huidlagen gaan stuk. (15)
Deze vochtletsels worden vaak foutief beoordeeld als
decubitusletsels. Zo vindt bijvoorbeeld het ter hoogte van de bilnaad vaak
opgemerkte spleetvormig letsel met witte, verweekte randen zijn oorsprong
in vochtigheid en het etsend effect van urine en faeces; het is geen
decubitusletsel.
Een bijzondere vorm van vochtletsel is een zogenaamd
kopieletsel (zie foto 8). De vochtafscheiding van
een bestaande wonde kan, door verkleving met het tegengesteld
huidoppervlak, een bijna identiek letsel (kopieletsel) doen ontstaan. Ook
dit is geen decubitusletsel, maar een vochtletsel.
Een onderscheid kunnen maken tussen een
drukgerelateerd letsel en een vochtletsel is zeer belangrijk. Door het
letsel te observeren naar vorm en kleur, wordt al veel informatie
verkregen. Vochtletsels hebben over het algemeen een eerder purpere kleur
en zijn niet scherp afgelijnd (in tegenstelling tot decubitus). De
roodheid bij vochtletsels kan zowel wegdrukbaar als niet-wegdrukbaar zijn.
Bij decubitus graad 1 is de roodheid per definitie
niet wegdrukbaar. Ook elementen zoals de locatie van het letsel
(vochtletsels treden niet noodzakelijk ter hoogte van een drukpunt op), de
aanwezigheid van vochtigheid, het gebruikte materiaal, de aanwezigheid van
incontinentie of diarree, de lichaamshouding en de bewegingen van de
patiënt kunnen van belang zijn.
Het is dus belangrijk om de patiënt in zijn totaliteit
te observeren. Vochtletsels zijn geen decubitusletsels. Maatregelen om
decubitus te voorkomen (verminderen van de grootte en de duur van de druk
en de schuifkracht), helpen niet om vochtletsels te voorkomen. Maatregelen
om vochtletsels te voorkomen (bijvoorbeeld mictietraining,
huidbeschermende en huidherstellende maatregelen), helpen niet om
decubitus te voorkomen.
Ook
een frictieletsel is geen decubitus. Het kapot schuren van de huid
(schaven) door continue wrijving over ruwe lakens of door dwangmatige
bewegingen leidt tot subepidermale blaarvorming en verlies van
oppervlakkige huidlagen. Er ontstaan schaafwonden of zelfs pijnlijke
brandletsels. Dergelijke schaafwonden treden vooral op ter hoogte van
ellebogen, maar kunnen ook ter hoogte van de hielen, enkels of knieën
voorkomen. Het door frictiekracht veroorzaakte letsel is enkel een
huidletsel. Er treedt geen schuifkracht en weefselvervorming op. Er
ontstaat geen zuurstoftekort. Decubituspreventiemethoden zullen voor deze
letsels geen snellere genezing betekenen. Huidverzorgende maatregelen
kunnen deze letsels helpen genezen of misschien zelfs voorkomen .
Ook
andere letsels (zoals schimmelinfecties, extravasatie bij toediening van
cytostatica) kunnen soms lijken op decubitusletsels.
(1) Haalboom JRE, Van Everdingen JJE, Cullum N. Incidence,
prevalence, and classification. In: Parish LC, Witkowski JA,
Crissey JT, editors. The decubitus ulcer in clinical practice.
Berlin: Springer, 1997: 12-23.
|
(2) Torrance C. Pressure sores aetiology, treatment and
prevention. Beckenham: Croom Helm, 1983.
|
(3) Shea JD. Pressure sores : classification and
management. Clin Orthop Rel Res 1975; 112:89-100.
|
(4) David JA, Chapman RG, Chapman EJ, Lockett B. An
investigation of the current methods used in nursing for the care
of patients with established pressure sores. Guildford: Nursing
Practice Research Unit, 1983.
|
(5) Panel for the Prediction and Prevention of Pressure
Ulcers in Adults. Pressure ulcers in adults : prediction and
prevention. Clinical practice guideline number 3. Rockville:
Agency for Health Care Policy and Research, Public Health Service,
U.S. Department of Health and Human Services, AHCPR Publication
No. 92-0047, 1992.
|
(6) Haalboom JRE. Richtlijnen van de European Pressure
Ulcer Advisory Panel (EPUAP) voor de behandeling van decubitus.
WCS
nieuws 2000; 16(2):107-109.
|
(7) Russell LJ, Reynolds TM. How accurate are pressure
ulcer grades? An image-based survey of nurse performance. J Tissue
Viability 2001; 11:67, 70-67, 75.
|
(8) Cuzzell JZ. The new RYB color code. Am J Nurs 1988;
88(10):1342-1346.
|
(9) Yarkony GM. Pressure ulcers: a review. Arch Phys Med
Rehabil 1994; 75:908-917.
|
(10) Lorentzen HF, Holstein P, Gottrup F. [Interobserver variation
in the Red-Yellow-Black wound classification system]. Ugeskr
Laeger 1999; 161(44):6045-6048.
|
(11)
Buntinx F, Beckers H, De Keyser G, Flour M, Nissen G, Raskin T et
al.
Inter-observer variation in the assessment of skin ulceration. J
Wound Care 1996; 5(4):166-170.
|
(12) Gryson L. Concept praktische wondzorg, een meer
praktijkgerichte aanpak. Brugge: KHBO, 2000.
|
(13) Gryson L. Let op vochtigheid en diepte. Nieuwe
wondzorgprotocol is eenvoudig en praktisch. Nursing Thuis 2001;
1(1):26-28.
|
(14) Derre B. Evolutie van beginnende decubitus op intensieve
zorgen. Verpleegwetenschap Universiteit Gent, 1998.
|
(15) Defloor T. Decubitus, de
stand van zaken I. Urine veroorzaakt geen decubitus. Nursing
1999;(3):53-55.
|
(16) Defloor T. De mythe van polyurethaan folie bij
decubituspreventie. Nursing 1997;(4):21-23.
|
<Start> <Graden>
<Graad 1> <Graad
2> <Graad 3> <Graad
4> <Incontinentieletsels>
<Schaafwonden>
<Verwijzingen> |