Inleiding
De decubitusprevalentie in België werd geschat op 10 à 11% (1). In
een recentere Europese pilootstudie met strengere observatiemethode
werden voor België een prevalentie van 21.1 % gevonden (2)(3). De kost
van decubitus is dan ook hoog, zowel in termen van leed berokkend aan de
patiënt als in termen van financiële belasting voor de maatschappij en
patiënt. Preventie van decubitus is zowel vanuit het oogpunt van de
patiënt, de zorgverlener als de maatschappij belangrijk. Een zo laag
mogelijke decubitusincidentie kan slechts bereikt worden als een
effectief preventiebeleid goed wordt uitgevoerd. Dit vergt een
gecoördineerde aanpak waarbij rekening gehouden wordt met zowel
effectiviteit als de praktische haalbaarheid van de preventieve
maatregelen.
Doel van de richtlijn
Een preventiebeleid moet gebaseerd zijn op de beschikbare
wetenschappelijke kennis in verband met decubituspreventie. Deze
wetenschappelijke evidentie verzamelen, interpreteren en toepassen in de
praktijk is geen eenvoudige opgave. In het laatste decennium alleen al
zijn 1570 artikelen gepubliceerd over decubituspreventie (PubMed Search
1993-2003 met als trefwoorden 'pressure ulcer/pressure
ulcers/decubitus/decubitus ulcer' en 'prevention'). In de hier
geformuleerde richtlijn wordt een synthese gegeven van de huidige stand
van de wetenschap i.v.m. decubituspreventie en worden de concrete
klinische consequenties ervan in aanbevelingen aangegeven. De richtlijn
omvat geen direct implementeerbaar decubituspreventie-protocol. Dit is
ook niet de bedoeling van deze richtlijn. De richtlijn moet toelaten dat
elke instelling een eigen decubituspreventie-protocol kan ontwikkelen,
dat enerzijds gebaseerd is op de meest actuele wetenschappelijke
inzichten en anderzijds rekening houdt met de eigen visie en missie van
de instelling, de aanwezige patiëntengroepen, de
personeelsmogelijkheden, het beschikbaar materiaal, etc. De richtlijn is
algemeen en niet gericht op een specifieke patiëntenpopulatie. De
patiëntengroepen waarvoor de algemene principes en aanbevelingen een
verdere nuancering en aanvulling vergden (dwarslaesiepatiënten,
kinderen, patiënten in de thuiszorg, patiënten tijdens chirurgie),
worden in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld.
Totstandkoming van de richtlijn
Eerste decubitusrichtlijn (2001)
Op basis van een uitgebreide literatuurstudie, gebaseerd op
Amerikaanse decubitusrichtlijn uit 1992 (4) en aangevuld met de
onderzoeksartikelen uit de periode tussen 1992 en 2000, werd een eerste
versie van de richtlijn opgemaakt. De richtlijn werd voorgelegd aan
wetenschappers uit België, Nederland en Frankrijk die actief betrokken
zijn in decubitusonderzoek (Dr.B.Barrois, Drs. G. Bours, Drs.I.Buss,
Dr.D.Colin, Drs.E.de Laat, Dr.J.Haalboom, Dr.R.Halfens, Dr.A.Jacquerye,
Dr.M.Pieterse, Drs.L.Schoonhoven, Drs.J.Weststraete). De richtlijn werd
waar nodig op basis van hun opmerkingen en suggesties bijgesteld. De
eindtekst werd onderschreven door de experts. Waar een expert niet
akkoord was met een zin of aanbeveling, werd dit in de tekst vermeld in
voetnoot bij de desbetreffende zin of aanbeveling.
Herziening van de Belgische decubitusrichtlijn (2004)
Voor de herziening van de decubitusrichtlijn werd een aangepaste
strategie gehanteerd. Hierbij werd geopteerd voor een methode die
enerzijds de objectiviteit en een correcte interpretatie van de
wetenschappelijke literatuur garandeerde en anderzijds de eindgebruiker
maximaal de kansen gaf te reageren en participeren. De
richtlijngebruikers werden uitgebreid bevraagd over de inhoud,
bruikbaarheid, tekorten, geloofwaardigheid, vorm en layout van de
richtlijn. Hiervoor werd een enquête opgestuurd naar alle Belgische
ziekenhuizen, een random staal van een derde van alle instellingen voor
ouderenzorg, naar de thuiszorg en alle scholen voor verpleegkunde. Met
deze resultaten werd rekening gehouden bij het actualiseren en
uitbreiden van de richtlijn. De onderzoeksgroep die de richtlijn
opstelde telde leden uit de onderzoekswereld, de thuiszorg, de
ouderenzorg, de ziekenhuiszorg en het onderwijs (T.Defloor, J.De
Schuijmer, M.Grypdonck , A.Herremans, L.Paquay, K.Van den Bossche,
K.Vanderwee). . Alle wetenschappelijke literatuur i.v.m.
decubituspreventie gepubliceerd sinds het opmaken van de eerste
richtlijn, werd verzameld. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de
trefwoorden 'decubitus ulcer prevention', 'pressure ulcer prevention',
'pressure sore prevention', 'decubitus ulcer' en dit voor de periode
2000-2003. Gebruik werd gemaakt van de volgende databanken: PubMed,
Cinahl, Cochrane Database of Systematic reviews. Dit resulteerde in 756
publicaties. Op basis van de beschikbare abstracts werden alle
onderzoeksartikelen geselecteerd voor verdere analyse. Dit gebeurde door
twee onderzoekers, onafhankelijk van elkaar. Bij twijfel werd het
artikel opgenomen in de lijst voor verdere analyse. Deze lijst (101
artikels) werd gepubliceerd op internet (www.decubitus.be) en elke
gebruiker werd uitgenodigd deze lijst te commentariëren en andere
publicaties op te geven. Op deze procedure werd gewezen in een schrijven
van het ministerie van Volksgezondheid naar alle ziekenhuizen,
instellingen voor ouderenzorg, thuiszorg en scholen van verpleegkunde.
Drie publicaties werden via deze weg verkregen. Van elke publicatie
(104) werd een abstract gemaakt en werden de consequenties en
implicaties voor de praktijk geformuleerd. Hierbij werd uitdrukkelijk
rekening gehouden met elementen zoals gezondheidswinst, mogelijke
neveneffecten, potentiële risico's, comfort voor patiënt en
zorgverlener. Het oorspronkelijke artikel werd samen met de abstracts en
geformuleerde consequenties ter beoordeling voorgelegd aan een externe
groep van experts. Na akkoord van deze experts werd het abstract op de
website gepubliceerd en konden alle gebruikers opmerkingen formuleren.
Geregistreerde gebruikers werden via e-mail verwittigd als nieuwe
abstracts op het net werden gepubliceerd. Aan de hand van al deze
abstracts werd de richtlijn gewijzigd en aangevuld door de
onderzoeksgroep. Deze tekst werd voorgelegd aan externe experts uit
België en Nederland (Dr. G .Bours, A. Cuyvers, Drs.E.de Laat,
Lic.G.Demaiter, Lic.F.Feyaerts, prof.Dr.J.Haalboom, H.Heyman,
Dr.R.Halfens, Dr.L.Schoonhoven, Drs.E.Van Kol, Drs.J.Weststraete). Deze
experts uit verschillende beroepsgroepen hebben een jarenlange expertise
op het vlak van decubitus. In een dubbele Deplhi-procedure werd aan de
experts gevraagd de richtlijn te beoordelen op correctheid. Op basis van
deze commentaar werd de richtlijn verduidelijkt of bijgewerkt. De nieuwe
tekst werd samen met de geanonimiseerde opmerkingen van de experts
opnieuw aan alle experts voorgelegd. Pas na akkoord van alle experts
werd de tekst definitief.
Onafhankelijkheid
Alle leden van de onderzoeksgroep en de experts waren onafhankelijk
van de industrie en verklaarden geen conflicterende belangen te hebben
bij het ontwikkelen van deze richtlijn. De financierende overheid heeft
op geen enkele wijze de totstandkoming van deze richtlijn beïnvloed. De
gevolgde procedure garandeerde deze onafhankelijkheid.
Voorlopig karakter van de richtlijn
Een richtlijn kan slechts een beperkte levensduur hebben. In een
domein waarin veel onderzoek wordt verricht, zelfs een zeer beperkte
levensduur. Wetenschappelijk onderzoek brengt nieuwe inzichten, de
industrie ontwikkelt nieuwe materialen, de gezondheidszorg evolueert.
Deze gepresenteerde richtlijn is dan ook tijdsgebonden en vormt een
weergave van de inzichten en de kennis beschikbaar op 1 februari 2004.
Een volgende volledige herziening is ten laatste voorzien voor 2008
(publicatie in 2009). Hierbij zal eenzelfde procedure gevolgd worden als
bij de eerste herziening. Partiële herziening en aanvulling is gepland
via de website (www.decubitus.be). Frequentie en inhoud is afhankelijk
van de resultaten van gepubliceerd onderzoek en vragen van de
eindgebruiker of overheid.
Vorm en hulpmiddelen
De richtlijn is niet alleen opgemaakt in tekstvorm (als boek en
downloadbaar), maar ook in html-vorm publiceerbaar op internet en
intranet. Het publiceren in html-vorm moet toelaten geactualiseerde
versies van de richtlijn in de toekomst snel en relatief eenvoudig te
kunnen verspreiden, waardoor het werkveld steeds over de meest actuele
versie van de richtlijn kan beschikken. Het is ook vrij eenvoudig deze
richtlijn te integreren in instellings-intranetsystemen, waardoor de
richtlijn vlot toegankelijk wordt voor verpleegkundigen op de werkvloer.
Via de website (www.decubitus.be) worden andere hulpmiddelen te
beschikking gesteld (voorbeeld protocollen, foto's,
presentatie-hulpmiddelen, zelfstudiepakket ivm decubitusclassificaties,
scripties, ed.). Alles mag gekopieerd en gebruikt worden in
niet-commerciële publicaties en presentaties mits correcte
bronvermelding.
Protocollen
Het doel van deze richtlijn is instellingen de mogelijkheid bieden om
een nieuw decubitusprotocol op te stellen of een bestaand protocol te
actualiseren op basis van de meeste recente bevindingen van
wetenschappelijk onderzoek. De richtlijn biedt de nodige informatie om
beleidskeuzen te kunnen maken en om het instellingsprotocol af te
stemmen op de instellingseigen eisen en verwachtingen. De richtlijn
biedt ook de nodige achtergrondsinformatie zowel voor
decubitusverpleegkundigen als voor opleidingsdoeleinden.
Inhoud
De inhoud bestaat uit 6 hoofdstukken: · Decubitus, probleemstelling;
· Risicobepaling; · Uitgangspunten bij de preventie van decubitus; ·
Preventieve maatregelen en materialen; · Registratie van decubitus; ·
Bijzondere groepen of diensten. In de bijlagen wordt een overzicht
gegeven van alle aanbevelingen, een uitgebreide toelichting bij de
Bradenschaal en een overzicht (en definitie) van de bestaande
preventie-methoden en materialen. De preventiemaatregelen worden
ingedeeld op basis van de pathofysiologie van decubitus. Telkens worden
de werkingsprincipes, waarop de preventieve middelen gebaseerd zijn,
toegelicht. Slechts vanuit een inzicht in deze werkingsprincipes kan de
meest optimale keuze gemaakt worden uit het aanbod van methoden en
materialen; een keuze die zo goed mogelijk tegemoetkomt aan de noden van
de patiënt en die haalbaar en uitvoerbaar is binnen de mogelijkheden en
grenzen van de instelling.
Classificatie-systemen
In deze richtlijn is geen gebruik gemaakt van de vaak gehanteerde
A-B-C-classificaties die door verschillende instanties gebruikt worden
om de waarde van de richtlijn aan te geven. Er is gekozen voor een
inhoudelijke en veel genuanceerdere weergave van de
onderzoeksbevindingen waarop de richtlijn is gebaseerd. Dat is een
bewuste keuze, en er zijn verschillende redenen voor. De belangrijkste
reden is dat ervoor gekozen is een richtlijn te maken die niet alleen
voorschrijft, maar vooral ook inzicht verschaft. De motivering van de
richtlijn is daarom steeds inhoudelijk uitgediept en de waarde ervan is
uit de omschrijving duidelijk. In deze richtlijn is de verantwoording
van iedere aanbeveling door verwijzing naar het uitgevoerde onderzoek
uitgewerkt. Ook is telkens aangegeven op welke andere bronnen de
aanbevelingen gebaseerd zijn. Het is de verwachting dat de lezers
daardoor de geloofwaardigheid van de richtlijn veel beter kunnen
inschatten dan met een eenvoudige classificatie. Vooral omdat ervan
uitgegaan wordt dat de richtlijn aangepast moet worden aan bijzondere
omstandigheden, werd een genuanceerde beoordeling van de richtlijn
nagestreefd. De zeer systematisch aangebrachte verwijzingen naar de
gebruikte literatuur laten toe lezers die zelf een oordeel willen vellen
over de waarde van de evidentie vlot daarvoor het nodige te verzamelen.
De A-B-C-classificering suggereert een grotere objectiviteit dan
verantwoord is. De classificaties zijn op subjectieve oordelen
gebaseerd, waarover geen concensus hoeft te bestaan, ook niet wanneer
binnen een (beperkte) groep consensus is bereikt. Dat er verschillende
classificaties bestaan (de CBO in Nederland, de EPUAP voor
decubitusonderzoek in Europa, …) toont aan dat de consensus over de
inschatting van de waarde van evidentie kleiner is dan de classificaties
elk op zich suggereren. Bovendien wordt de hiërarchie met
gerandomiseerde en gecontroleerde onderzoeken (RCT's) als hoogste vorm
van evidentie niet empirisch ondersteund. Er zijn geen gegevens waaruit
blijkt dat RCT's tot meer betrouwbare evidentie leiden dan andere vormen
van onderzoek. Er zijn onder meer veel condities voor de betrouwbaarheid
van RCT's en die zijn niet steeds vervuld en vaak ook niet gemakkelijk
te achterhalen. Bovendien verdwijnt in de classificatie de waarde van in
onderzoek getoetste theorie, terwijl die voor het handelen wellicht de
stevigste ondersteuning biedt.
Prof.Dr.Tom Defloor
Verwijzingen
(1) Belgische Werkgroep voor
Kwaliteitszorg ter Preventie van Decubitus. Decubitus en zijn
kwaliteitsindicatoren. Resultaten nationale audit 18 mei 2000 en
vergelijking 1995-'96-'97-'98-2000. Brussel: Belgisch Ministerie
van Volksgezondheid en Leefmilieu, 2000.
|
(2)
Van Landeghem K. De European Pressure Ulcer Prevalence
Survey in het U.Z. Gent. Verpleegwetenschap Universiteit Gent,
2002.
|
(3)
Clark M, Bours G, Defloor T. Pressure ulcer prevalence and monitoring
project. EPUAP Review 2002; 4(2):49-57.
|
(4)
Panel for the Prediction and Prevention of Pressure
Ulcers in Adults. Pressure ulcers in adults : prediction and
prevention. Clinical practice guideline number 3. Rockville:
Agency for Health Care Policy and Research, Public Health
Service, U.S. Department of Health and Human Services, AHCPR
Publication No. 92-0047, 1992.
|
|