Decubitus is een belangrijk
secundair gezondheidsprobleem. Zowel thuis, in RVT’s als in ziekenhuizen
lopen ernstig zieke patiënten, patiënten met mobiliteitsstoornissen en
anderen het risico om naast de aandoening(en) waarvoor ze behandeld
worden door immobiliteit decubitus op te lopen. Decubitus is niet alleen
een dure aandoening, maar het kan ook het leven van patiënten in
ongunstige zin beïnvloeden.
Veel van de decubitusletsels
kunnen voorkomen worden door adequate preventie. Die preventie is
tijdrovend of duur, maar in vergelijking tot de consequenties van
decubitus zeker de moeite waard. Het is wel zaak te doen wat echt
bijdraagt aan de preventie en te laten wat geen zin heeft, of de
situatie nog verergert.
In de laatste jaren is zeer
veel onderzoek gedaan over decubituspreventie. Door dat onderzoek zijn
een aantal vragen over wat wel en niet aangewezen is, goed te
beantwoorden. Maar niet alles is helder.
In verband met
decubituspreventie zijn er ook veel “mythen” die circuleren:
overtuigingen dat bepaalde maatregelen effectief zijn, terwijl dat
helemaal niet het geval is. Die mythen zijn hardnekkig, en dat is ook
best begrijpbaar. Het is immers erg moeilijk om in de praktijk te
ontdekken dat maatregelen niet werkzaam zijn. Als niet effectieve
maatregelen toegepast worden, zullen toch maar een gedeelte van de
patiënten decubitusletsels ontwikkelen. Niet elke patiënt die als
risicopatiënt aanzien wordt, krijgt immers decubitus. De praktijk
suggereert daardoor vaker dat maatregelen helpen, terwijl het niet het
geval is. Verpleegkundigen die in de opleiding geleerd hebben bepaalde
maatregelen toe te passen, zullen daardoor niet vlug merken dat ze geen
effect hebben. Onderzoek over decubitus is dus nodig om effectieve van
minder of niet effectieve maatregelen te onderscheiden.
Dat onderzoek is nu in grote
hoeveelheid voorhanden. Daardoor wordt het echter moeilijk er een
overzicht van te krijgen, en te beslissen wat nu wel en niet aangewezen
is. Daarom is deze richtlijn voor decubituspreventie gemaakt.
De richtlijn is gebaseerd op
een overzicht van het onderzoek dat op gebied van decubituspreventie is
verricht. Een systematisch overzicht is gemaakt van de verschillende
deelgebieden. Vervolgens zijn op grond van het overzicht van het
onderzoek richtlijnen geformuleerd voor het verpleegkundig handelen.
Daarin is aangegeven welke keuzes in de verschillende situaties
aangewezen zijn, en de motivering daarvoor is gegeven. Aan de motivering
is veel aandacht besteed. Richtlijnen moeten immers aan specifieke
situaties aangepast kunnen worden, en daarvoor is inzicht in de
problematiek en in de reden waarom iets wel of niet werkzaam is, nodig.
De richtlijn geeft de
verantwoorde keuzes aan. In deze richtlijn is geen beslissing genomen
tussen meerwaardige alternatieven, en wanneer er verschillende
mogelijkheden zijn die in grote mate vergelijkbaar zijn, zijn de
argumenten voor beide aangegeven. Het decubitusbeleid wordt dus niet
voorgeschreven, maar kan aan de hand van de richtlijn vorm gegeven
worden. Iedere instelling kan dus een eigen protocol ontwikkelen dat met
de richtlijnen in overeenstemming is, en tevens rekening houdt met de
eigen situatie van de afdeling of de instelling.
Met de richtlijn hopen we
een bijdrage te leveren aan Evidence Based Practice. Dat betekent dat
het verpleegkundig handelen in overeenstemming is met de stand van de
wetenschappelijke kennis. Evidence Based Practice veronderstelt niet dat
richtlijnen blind gevolgd worden. Het gebeurt immers vaak dat situaties
afwijken van wat in onderzoeken – dus in richtlijn – voor ogen staat.
Verantwoord Evidence Based
Practice beoefenen betekent van richtlijnen afwijken als het verantwoord
is. Om verantwoord afwijken mogelijk te maken is veel aandacht besteed
aan de theoretische achtergrond en de argumentatie.
Richtlijnen hebben maar een
kort leven. Nieuwe onderzoeken brengen nieuwe inzichten voort, en het
verpleegkundig handelen moet daaraan aangepast worden. De elektronische
versie van de richtlijnen laat dat ook gemakkelijk toe. Het is de
bedoeling om de richtlijnen iedere 6 maand bij te stellen, en de
veranderingen en aanvullingen zullen in de elektronische versie vlot op
te sporen zijn.
Richtlijnen hebben geen
enkel effect als ze niet door verpleegkundigen toegepast worden. Het
verschijnen van deze richtlijn vormt voor iedere verpleegkundige of
docent de gelegenheid om het eigen handelen kritisch te toetsen, en te
veranderen daar waar het van de richtlijnen afwijkt. Afdelingen en
instellingen kunnen op dezelfde manier hun beleid bijstellen. Als dit
ook gebeurt, zou decubitus een kleiner probleem moeten worden dan het
tot nu toe was.
Prof.Dr.M.Grypdonck |