<Principes> <Drukmetingen>
<Verwijzingen>
Decubitus
wordt veroorzaakt door een zuurstoftekort
geïnitialiseerd door het collaberen van bloedvaten door
weefselvervorming. Deze vervorming van het weefsel wordt veroorzaakt
door een combinatie van druk en schuifkracht.
Decubituspreventie
eist een causale aanpak en kan bewerkstelligd worden door:
Maatregelen
op het niveau van de
weefseltolerantie (bijv. het nemen van maatregelen qua voeding en
vocht) hebben slechts een aanvullende waarde. Voorwaarde blijft dat
eerst en vooral druk en schuifkracht
in voldoende mate worden verminderd in grootte en/of tijd.
Hoe
lager de druk en schuifkracht,
hoe kleiner de kans dat de bloedtoevoer naar het weefsel wordt
belemmerd. Het weefsel blijft voldoende zuurstof krijgen en er ontstaat
geen irreversibele schade.
Hoe
groot de druk is, wordt o.a. bepaald door de grootte
van het contactoppervlak (het oppervlak
waarop een patiënt steunt op de matras of
het kussen). Hoe groter het contactoppervlak
is, hoe meer de druk kan gespreid
worden en hoe lager die druk wordt (A).
Ook de dikte en samendrukbaarheid van het lichaamsweefsel waarop
gesteund wordt, bepalen mee in welke mate de druk
in het weefsel gespreid kan worden.
Materialen
die de grootte van het drukoppervlak beperken (bijv.
ringkussens) zijn dus niet drukreducerend.
Hoe
minder lang het weefsel onderhevig is aan druk
en schuifkracht,
hoe kleiner de kans is dat decubitus
ontstaat. Essentieel is dat het zuurstoftekort,
door druk en schuifkracht
veroorzaakt, niet te lang aanhoudt, anders treedt irreversibele schade
op. Hoe lang hangt af van de mate van vermindering van de
zuurstofaanvoer ter hoogte van de cel. Hoe lager die zuurstofaanvoer,
hoe sneller irreversibele letsels optreden.
Decubitus
wordt veroorzaakt door een combinatie van druk
en schuifkracht.
Dit betekent dus dat om decubitus te voorkomen zowel de grootte als de
duur van de druk en de schuifkracht verminderd moeten worden. In
hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de wijze waarop dit kan gebeuren.
Om te kunnen spreken van adequate decubituspreventie, moeten
effectieve preventieve maatregelen genomen worden. Ineffectieve
maatregelen (niet effectief, maar berokkenen geen schade aan de
patiënt, bijvoorbeeld voedingstoestand) en schadelijke maatregelen
(bijvoorbeeld ijsfrictie, het gebruik van schapenvachten en dergelijke)
passen niet binnen een adequate decubituspreventie. Daarnaast dient ook
de continuïteit van de adequate preventie gewaarborgd te worden.
Preventieve maatregelen moeten genomen worden, zowel wanneer de patiënt
in bed ligt als wanneer hij opzit in rolstoel, zetel of op een stoel,
als tijdens transfers, als tijdens een operatie. Als een risicopatiënt
niet 24 uur op 24 uur effectieve preventie krijgt, is de kans reëel dat
zich toch decubitus ontwikkelt.
Neem bijvoorbeeld een patiënt die een drukreducerende matras heeft,
wisselligging krijgt volgens het wisselhoudingsschema zoals aanbevolen
in deze richtlijnen en bij wie het principe van zwevende hielen
toegepast wordt. Deze maatregelen zijn volledig in overeenstemming met
de aanbevelingen. Deze patiënt beschikt echter niet over een
drukreducerend zitkussen en krijgt ook geen wisselhouding tijdens het
opzitten. Bij deze patiënt wordt dus op een correcte manier aan
decubituspreventie gedaan bij het liggen, maar niet bij het opzitten.
Noch de grootte, noch de duur van de druk en schuifkracht worden
verminderd tijdens het zitten, hetgeen mogelijk leidt tot het ontstaan
van decubitus. Bijgevolg kan hier niet gesproken worden van adequate
preventie.
Adequate decubituspreventie houdt dus in dat naast het toepassen van
de correcte preventieve maatregelen ook de
continuïteit van deze preventieve maatregelen gegarandeerd wordt.
Het
drukreducerend vermogen van een onderlaag kan op verschillende manieren
worden nagegaan (contactdrukmeting,
transcutane zuurstofdrukmeting,
thermografie, laser-doppler, ..). Elk van deze werkwijzen heeft voor- en
nadelen en geeft slechts een indirect beeld van de weefselvervorming van
het diepere weefsel door druk (en schuifkracht)
. De meest gebruikte
en eenvoudigste methode is de contactdrukmeting.
Deze methode is niet-invasief, heeft een relatief lage kost en is in
vele onderzoeken gevalideerd. Er bestaat een relatie tussen
de contactdruk en het al dan niet ontwikkelen van decubitus (3).
Deze
methode wordt frequent gebruikt, maar ook soms misbruikt. Een aantal
kanttekeningen bij deze methode zijn dan ook belangrijk:
·Er
bestaat geen minimumdrukwaarde
die gebruikt zou kunnen worden om na te gaan of een materiaal in staat
is decubitus te voorkomen. De soms gebruikte
drempelwaarde van 32 mmHg (vooral in folders van firma’s) is niet
correct.
Deze
waarde gaat terug op een drukmeting
ter hoogte van de vingertopcapillairen in de vingert . Aan de arteriële
zijde van de capilliair schommlde tussen 21 en 32 mmHg (gem. 32mmHg –
vandaar deze fictieve limietwaarde). Aan de veneuze zijde was de druk
veel lager (6 tot 18 mmHg).De druk
bleek sterk beïnvloedbaar door huidtemperatuur, histamine en
aanwezigheid van een huidletsel en verschilde van persoon tot persoon.
Als bovendien druk wordt uitgeoefend
op het weefsel, zal de druk via
autoregulatie in de bloedvaten bovendien stijgen . Een voor elk
individu geldende limietwaarde - waarvan verzekerd kan worden dat
beneden deze grens geen weefselschade optreedt - bestaat niet .
·Drukmetingen
kunnen gebruikt worden om materialen
te vergelijken. Dit kan slechts mits het in acht nemen van een reeks
van voorwaarden (sensor drift, aantal sensoren om een oppervlak te
meten, de snelheid van de meting, de afwezigheid van dynamische
veranderingen, de dikte en grootte van de sensor, de karakteristieken
van de meetmat zoals flexibiliteit, de mogelijkheid om de correcte
maximumdruk te meten, de procedure, het aantal en de kenmerken van de
proefpersonen, de herhaalbaarheid van metingen, …), anders zijn de
resultaten niet betrouwbaar .
·Wanneer
dynamische systemen (alternerende
matrassen) worden gebruikt, is het onduidelijk
welke contactdrukwaarden gehanteerd moeten worden. De contactdruk
wijzigt zich immers cyclisch. In de literatuur zijn verschillende
methoden terug te vinden : meten van de
maximum- en de minimumdruk , meten van de
gemiddelde druk over een
tijdsinterval , meten van de
gecumuleerde druk over de tijd
(mmHg/uur)
en meten van de
gecumuleerde tijdsduur waarin de druk
lager is dan 10 mmHg, 20 mmHg en 30 mmHg . Door de cyclische
drukveranderingen op dynamische systemen zijn drukmetingsresultaten van
welke vorm ook zeer moeilijk interpreteerbaar. Het vergelijken van statische
systemen (bijv. drukreducerende
matrassen) en dynamische
systemen (bijv.
alternerende matrassen) is dan ook appels met peren vergelijken.
P = (9.81 x M) / A waarbij P = druk in
Pascal, M = massa in kg, A = oppervlakte in m2
Omzetting
Pascal in mmHg: 760 mmHg=101325 Pascal
(1) Panel
for the Prediction and Prevention of Pressure Ulcers in Adults.
Pressure ulcers in adults : prediction and prevention. Clinical
practice guideline number 3. Rockville: Agency for Health Care
Policy and Research, Public Health Service, U.S. Department of
Health and Human Services, AHCPR Publication No. 92-0047, 1992.
|
(2) Defloor T.
Drukreductie en wisselhouding in de preventie van decubitus. Universiteit
Gent, 2000.
|
(3) Brienza
DM, Karg PE, Geyer MJ, Kelsey S, Trefler E. The relationship
between pressure ulcer incidence and buttock-seat cushion
interface pressure in at-risk elderly wheelchair users. Arch
Phys Med Rehabil 2001; 82(4):529-533.
|
(4) Landis
E. Microinjection studies of capillary blood pressure in human
skin. Heart 1930; 15:209-228.
|
(5) Bennett
L, Lee BY. Pressure versus shear in pressure causation. In: Lee
BY, editor. Chronic ulcers of the skin. New York: McGraw-Hill,
1985: 39-56.
|
(6) Krouskop
TA, Garber SL, Noble P. Pressure management and the recumbent
person. In: Bader DL, editor. Pressure sores. Clinical practice
and scientific approach. London:
MacMillan, 1990: 235-248.
|
(7) Soede
M. De betekenis van innovatie in drukmetingen voor geneeskunde
en revalidatie. Den Haag: Senter, 1999.
|
(8) Barnett
RI, Shelton FE. Measurement of support surface efficacy:
pressure. Adv Wound Care 1997; 10(7):21-29.
|
(9) Beebe
D. Accuracy of pressure and shear measurement. In: Webster JG,
editor. Prevention of pressure sores. Engineering and clinical
aspects. Bristol: Adam Hilger, 1991: 155-174.
|
(10) Zhou R.
Bladder pressure sensors. In: Webster JG, editor. Prevention of
pressure sores. Engineering and clinical aspects. Bristol: Adam
Hilger, 1991: 109-120.
|
(11) Barbenel
JC. Measurement of interface pressures. In: Barbenel JC, Forbes
CD, Lowe GDO, editors. Pressure sores. London: Macmillan, 1983:
67-78.
|
(12) Watkoskey
C. "Pressure ulcers: collaboration in wound care. Is there
a reasonable approach?" [letter; comment]. Ostomy Wound
Manage 1997; 43(7):6.
|
(13) McLeod
AG. Principles of alternating pressure surfaces. Adv Wound Care
1997; 10(7):30-36.
|
(14) Rithalia
SV, Heath GH, Gonsalkorale M. Assessment of alternating-pressure
air mattresses using a time-based pressure threshold technique
and continuous measurements of transcutaneous gases. J Tissue
Viability 2000; 10(1):13-20.
|
(15) Sideranko
S, Quinn A, Burns K, Froman RD. Effects of position and mattress
overlay on sacral and heel pressures in a clinical population.
Res Nurs Health 1992; 15:245-251.
|
(16) Crow
RA, Clark M. Current Management for the prevention of pressure
sores. In: Bader DL, editor. Pressure sores. Clinical practice
and scientific approach. London: MacMillan, 1990: 43-52.
|
(17) Rithalia
S, Gonsalkorale M. Comparison of four alternating pressure air
mattresses using a time based pressure treshold technique and
continuous measurements of transcutaneous gases.
19. 1997. Oxford, The first European Pressure Ulcer
Advisory Panel Open Meeting.
|
<Start> <Principes>
<Drukmetingen>
<Verwijzingen>
|