<Overzicht>
<Omschrijving> <Principe>
<Literatuur> <Aanbevelingen>
<Verwijzingen>
De
grootte van de druk wordt
behalve door het lichaamsgewicht onder andere ook bepaald door de houding
van een patiënt en door de hardheid van de onderlaag.
In
de ene lichaamshouding is het contactoppervlak
veel groter dan in een andere lichaamshouding.
Hoe groter het contactoppervlak is, hoe
meer de druk kan gespreid worden en
hoe lager die druk wordt. Ook de
dikte en samendrukbaarheid van het lichaamsweefsel waarop gesteund
wordt, verschilt sterk van houding tot houding. De lichaamshouding
bepaalt dus grotendeels in belangrijke mate de mate waarin het weefsel
vervormd wordt en dus de mate waarin de zuurstofvoorziening van het
weefsel kan worden belemmerd.
Verminderen
van de grootte van de druk en schuifkracht.
Hoe
meer het hoofdeinde van het bed omhoog wordt gebracht, hoe meer de druk
en de schuifkracht toenemen .
Sideranko
e.a.
vonden een hogere druk
in een 45° semi-fowlerhouding (hoofdeinde 45° omhoog) dan bij
rugligging.
Rondorf-Klym
en Langemo
maten in rugligging
een hogere druk dan in Fowler- en
semi-Fowlerhouding. De houdingen werden in het onderzoek niet nader
beschreven. Druk werd slechts op
één punt gemeten.
In
een 30° semi-fowlerhouding (hoofdeinde en voeteneinde 30° omhoog)
werden lagere drukken gemeten dan in rugligging, halfzittende (30° en
60°) en rechtzittende houding .
De
druk in zijligging is groter dan in
rugligging .
Garber
e.a.
onderzochten de druk
in 90°-zijligging ter hoogte van de trochanter. De laagste druk
werd gemeten als het onderste been minimaal geplooid werd ter hoogte van
de heup en de knie, terwijl het bovenste been achter het onderste werd
gelegd met een flexie van 30° graden ter hoogte van de heup en 35°
graden ter hoogte van de knie.
In
zijligging worden de laagste drukken gemeten in een zijligging 30°.
Het contactoppervlak ter hoogte van het
bekken is dan groter dan in de klassieke en dus te vermijden zijligging
90°. De weefselmassa ter hoogte van het contactoppervlak
is dikker, waardoor de druk beter kan
opgevangen en gespreid worden.
In
zittende houding op een stoel of in een zetel moet het lichaamsgewicht
worden verdeeld over zo’n klein oppervlak dat de druk
veel hoger is dan in liggende houdingen. Stoelgebonden patiënten
ontwikkelen dan ook frequenter decubitus dan bedgebonden patiënten met
eenzelfde graad van hulpeloosheid .
De
zitduur beperken is slechts één aangrijpingspunt in de preventie van
decubitus. Andere mogelijkheden zijn een aangepaste zithouding en een
drukreducerend zitkussen.
Schuinzakken
en onderuitzakken zowel in een rolstoel als in een zetel gaan gepaard
met hogere druk .
Het
gebruik van de armleuning vermindert wat de druk
ter hoogte van het zitoppervlak. .
Park
mat bij 12
proefpersonen in een rolstoel dat het naar voren buigen en kruiselings
reiken de druk op de ene
zitbeenknobbel doet toenemen en op de andere zitbeenknobbel doet
verminderen.
In
een zittende houding met de rugleuning achterover gekanteld en de
onderbenen gesteund op een bankje (hielen niet ondersteund) is de druk
ter hoogte van de zitbeenknobbels lager dan in een rechtopzittende
houding (al of niet met benen op een bankje) (7;19). In een
rechtopzittende houding is de druk
lager indien de voeten steunen op de grond dan indien de onderbenen
liggen op een bankje .
Bij
een semi-fowlerhouding van 30° zijn de druk en schuifkracht het laagst
en het risico op decubitus dus het kleinst. In de semi-fowlerhouding
wordt het hoofdeinde en het voeteneinde 30° omhoog getild (zie figuur
1).
Figuur 1b:
Semi-Fowlerhouding 30°
Deze houding verdient, in het kader van
decubituspreventie, dus duidelijk de voorkeur. Indien te verwachten valt
dat een patiënt gedurende een langere tijd in dezelfde houding zal
moeten blijven liggen, zijn de semi-fowler houding of de gewone
rugligging (als een 30° semi-fowlerhouding niet mogelijk is) de
aangewezen houdingen.
Bij
voorkeur wordt in zijligging een patiënt gepositioneerd in zijligging
30°. De patiënt wordt gedraaid in een hoek van 30° met de matras en
wordt in de rug ondersteund met een kussen dat
een hoek van 30° vertoont (zie figuur
2). Belangrijk is dat de bilnaad niet steunt op de matras. De benen
worden minimaal geplooid ter hoogte van de heup en de knie. Het bovenste
been wordt achter het onderste gelegd met een flexie van 30° ter hoogte
van de heup en 35° ter hoogte van de knie.
|
Figuur
2a: Zijligging 30° |
Het
comfortabel positioneren kan gebeuren door middel van kussens.
Essentieel is te controleren of het sacrum drukvrij
is. De hand moet kunnen geplaatst worden tussen de onderlaag en het
sacrum en de bilnaad moet vrij liggen.
Vanuit
buikligging
kan een patiënt ook in een ventro-laterale vorm van zijligging 30°
(buik-zijligging) gepositioneerd worden. Een klein kussen wordt onder de
thorax of de buik geplaatst. De heupkam komt dan drukvrij te
liggen.
Hoe
meer het hoofdeinde omhoog wordt gebracht, hoe kleiner het contactoppervlak
wordt en hoe meer de druk dus
toeneemt . In een 90°
rechtopzittende houding is de druk
het grootst. Het drukoppervlak is dan immers het kleinst, wat resulteert
in een hoge druk en dus een grotere
kans op het ontstaan van decubitus.
Indien
een patiënt in bed rechtop gezet dient te worden - bijvoorbeeld bij de
maaltijd -, geniet een halfzittende houding (60°) de voorkeur.
In
een halfzittende en rechtopzittende houding bestaat het gevaar dat grote
schuifkrachten ontstaan. Dit risico kan beperkt worden door het gebruik
van een voetenplank en door een patiënt eventjes links en rechts te
kantelen of te liften nadat hij in dergelijke houding werd gezet.
De
druk in buikligging
(figuur 3) is laag en ongeveer
vergelijkbaar met de druk in
semi-fowlerhouding. Om druk ter
hoogte van de tenen te voorkomen kan ofwel het voeteneinde van het bed
worden afgehaakt met de patiënt wat lager liggend en de voeten over de
rand van de matras, ofwel kan een kussen worden gebruikt onder de
onderbenen. Beide werkwijzen zorgen er (o.a.) voor dat de tenen drukvrij
zijn en dat daar geen decubitus kan ontstaan.
Andere
drukpunten worden belast : schouders, thorax, bekken, knieën en ev.
tenen en oren. Ze moeten dus geobserveerd worden.
Buikligging
valt niet alleen te overwegen bij die patiënten die gewoon zijn in buikligging
te slapen, maar ook bij die patiënten met decubitus ter hoogte van de
drukpunten in rugligging. Het gebruik van een zachte matras is
belangrijk vanuit oogpunt van comfort. Buikligging
bij beademde en (sub-)comateuze patiënten is niet zonder risico en kan
slechts onder streng gecontroleerde omstandigheden.
|
Figuur
3a: Buikligging
|
De
zithouding die gepaard gaat met de laagste druk
en dus het geringste decubitusrisico is een achteroverzittende houding
met de benen steunend op een bankje (zie figuur
4). Belangrijk is dat de hielen niet steunen op het bankje. Anders
wordt de druk ter hoogte van de
hielen groot en kan daar decubitus ontstaan.
Indien
de zetel niet achterover gekanteld kan worden, is de beste houding een
rechtopzittende houding met de voeten steunend op de grond (zie figuur
5).
De
tijd die een patiënt doorbrengt al zittend op een stoel wordt best zo
kort mogelijk gehouden. Het decubitusrisico is erg groot omdat het
steunvlak klein en hard is. Waar de zitduur in een zetel al korter moet
zijn dan deze in een lighouding, moet
de zitduur op een stoel nog veel korter zijn.
Het
gebruik van de armleuningen kan helpen de houding te stabiliseren.
Voorkomen
dat zittende patiënten onderuitglijden of schuinzakken is belangrijk in
het kader van decubituspreventie.
Aandachtspunten
hierbij zijn:
-
Het
gebruik van kussens (hoofdkussens of positioneringskussens) om de
houding te helpen stabiliseren
-
Bij
voorkeur een zetel gebruiken waarbij de zitting lichtjes naar achter
helt
-
Het
frequent controleren van de zithouding en het corrigeren van het
schuinzakken en het onderuitglijden
-
Voldoende
zitdiepte (afstand tussen de rand van de zitting en de rugleuning).
Bij onvoldoende zitdiepte is er geen bijkomende ondersteuning van de
dijen. Hierdoor is er niet alleen een verlies aan stabiliteit en een
grotere kans op onderuitglijden of schuinzakken, maar wordt ook het contactoppervlak
kleiner en neemt de druk dus toe.
(1) Braden
BJ, Bryant R. Innovations to prevent and treat pressure ulcers.
Geriatr Nurs 1990; 11:182-186.
|
(2) Barnett
RI, Shelton FE. Measurement of support surface efficacy:
pressure. Adv Wound Care 1997; 10(7):21-29.
|
(3) Harada
C, Shigematsu T, Hagisawa S. The effect of 10-degree leg
elevation and 30-degree head elevation on body displacement and
sacral interface pressures over a 2-hour period. J Wound Ostomy
Continence Nurs 2002; 29(3):143-148.
|
(4) Sideranko
S, Quinn A, Burns K, Froman RD. Effects of position and mattress
overlay on sacral and heel pressures in a clinical population.
Res Nurs Health 1992; 15:245-251.
|
(5) Rondorf
Klym LM, Langemo D. Relationship between body weight, body
position, support surface, and tissue interface pressure at the
sacrum. Decubitus
1993; 6:22-30.
|
(6) Defloor T.
Het effect van de houding en de matras op het ontstaan van
drukletsels. Verpleegkunde
1997; 12(3):140-149.
|
(7) Defloor T.
[Less frequent turning intervals and yet less pressure ulcers]. Tijdschr
Gerontol Geriatr 2001; 32(4):174-177.
|
(8) Seiler WO,
Allen S, Stahelin HB. Influence
of the 30 degrees laterally inclined position and the
'super-soft' 3-piece mattress on skin oxygen tension on areas of
maximum pressure--implications for pressure sore prevention. Gerontology 1986; 32:158-166.
|
(9) Garber SL,
Campion LJ, Krouskop TA. Trochanteric
pressure in spinal cord injury. Arch Phys Med Rehabil 1982;
63(11):549-552.
|
(10) Colin
D, Abraham P, Preault L, Bregeon C, Saumet JL. Comparison of 90
degrees and 30 degrees laterally inclined positions in the
prevention of pressure ulcers using transcutaneous oxygen and
carbon dioxide pressures. Adv Wound Care 1996; 9(3):35-38.
|
(11) Defloor
T. The effect of position and mattress on interface pressure.
Appl Nurs Res 2000; 13(1):2-11.
|
(12) Barbenel
JC, Jordan MM, Nichol SM, Clark MO. Incidence of pressure-sores
in the Greater Glasgow Health Board area. Lancet 1977;
II:548-550.
|
(13) Gebhardt
K, Bliss MR. Preventing pressure sores in orthopaedic patients -
is prolonged chair nursing detrimental ? Journal of Tissue
Viability 1994; 4(2):51-54.
|
(14) Koo TK, Mak AF, Lee
YL. Posture
effect on seating interface biomechanics: comparison between two
seating cushions. Arch Phys Med Rehabil 1996; 77(1):40-47.
|
(15) Defloor T, Grypdonck
M. Het belang van zithouding en drukreducerende kussens in het
ontstaan van drukletsels. Verpleegkunde
1998; 13(3):185-194.
|
(16) Gilsdorf P, Patterson
R, Fisher S. Thirty-minute continuous sitting force measurements
with different support surfaces in the spinal cord injured and
able- bodied. J
Rehabil Res Dev 1991; 28:33-38.
|
(17) Van Der Wurff P.
Preventie en behandeling van decubitus. T V Z 1989; 43(13):425-428.
|
(18) Park
CA. Activity positioning and ischial tuberosity pressure: a
pilot study. Am J Occup Ther 1992; 46:904-909.
|
(19) Stinson
MD, Porter-Armstrong A, Eakin P. Seat-interface pressure: a
pilot study of the relationship to gender, body mass index, and
seating position. Arch Phys Med Rehabil 2003; 84(3):405-409.
|
<Start> <Overzicht>
<Omschrijving> <Principe>
<Literatuur> <Aanbevelingen>
<Verwijzingen>
|