<Inleiding>
<Beïnvloedende
factoren> <Aanbevelingen>
<Motiveren> <Grootte
druk> <Duur
druk> <Besluit> <Verwijzingen>
De
groep van dwarslaesiepatiënten verdient de
nodige aandacht in dit hoofdstuk van bijzondere groepen of diensten. In
de literatuur wordt een grote verscheidenheid aan incidentiecijfers
van decubitus als complicatie bij een dwarslaesie
geciteerd. Deze cijfers variëren van 3% tot 91% .
Een groot aantal van de decubitusletsels ontstaan in de beginperiode van
de dwarslaesie. Aangezien de meeste dwarslaesies
ontstaan bij polytrauma’s (frequent verkeersongevallen, valpartijen en
bedrijfsongelukken) , gaat de aandacht
van de zorgverlener in eerste instantie naar de levensbedreigende
problemen. Hierdoor wordt de patiënt in de beginfase vaak langdurig in
rugligging verzorgd (spoedgevallen, medische beeldvorming, operatiezaal,
intensieve zorgen,…) zonder dat hierbij aandacht wordt besteed aan
decubituspreventie. Deze groep patiënten heeft bovendien gedurende al
dan niet lange tijd problemen met immobiliteit ten gevolge van breuken,
sedatie, lage bloeddruk en verminderde voedingstoestand. Dit maakt dat
deze groep uitermate veel risico loopt op het ontwikkelen van
decubitusletsels.
Bovendien
lopen deze patiënten een levenslang risico .
Het risico op decubitus is voor hen geen voorbijgaande fase in hun
ziekteproces, maar een aandachtspunt van elke dag dat veel invloed heeft
op het comfort. Dit gegeven vergt een doordachte en professionele aanpak
van decubitus. Naast de beïnvloeding van het comfort van de patiënt
wordt deze complicatie best vermeden wegens de grote impact op het
sociale leven van de patiënt en om de financiële kost van het
ziekteproces voor patiënt en maatschappij niet groter te maken.
Gezien
het specifieke karakter van de groep patiënten is het noodzakelijk stil
te staan bij enkele risicofactoren. De hier vermelde risicofactoren
komen voor, ongeacht de leeftijd van de patiënt. Decubitusletsels komen
dus niet alleen voor bij geriatrische patiënten .
Het
vermogen om zelfstandig te kunnen bewegen is zeer sterk beperkt. Deze
patiënten zijn zowel in liggende als in zittende houding
sterk immobiel. Ze kunnen dus niet op eigen kracht bewegen om de duur
van de druk te beperken .
Ook spasticiteit en bewegingsbeperkingen van de gewrichten kunnen de houding
en dus ook de druk en het
decubitusrisico beïnvloeden.
Ten
gevolge van de aandoening treedt een sterke vermindering van
sensibiliteit op .
De pijnsignalen ten gevolge van langdurige druk
op een zelfde plaats, worden niet of verminderd doorgegeven door het
zenuwstelsel aan de hersenen. De aandrang om van houding
te veranderen of te vragen een andere houding te
krijgen, vermindert daardoor.
Eveneens
ten gevolge van de dwarslaesie kunnen
contracturen en asymmetrische houdingen de druk
ter hoogte van de belaste drukpunten verhogen . De druk
wordt niet meer zoals normaal gespreid.
Het
snel optreden van atrofieën ter hoogte van de spieren en het vetweefsel
kan het risico op decubitus sterk beïnvloeden . De atrofie
veroorzaakt een kleinere massa aan spieren en vetweefsel. Hierdoor wordt
het drukoppervlak waar de patiënt op kan steunen sterk verkleind. In zithouding
bijvoorbeeld komt het volledige zitgewicht (ca. 75% van het
lichaamsgewicht) te rusten op een zitvlak met kleinere oppervlakte dan
gewoonlijk. Tezelfdertijd wordt de mogelijkheid om de druk
in het weefsel te spreiden, verminderd.
Er
bestaat onduidelijkheid in de literatuur over de invloed van het niveau
van het letsel met betrekking tot het risico op decubitus. In het
literatuuroverzicht van Aggarwal et al.
en in het onderzoek
van Curry et al.
wordt gesteld dat het
niveau van het letsel het risico op decubitus niet beïnvloedt. Anderson
et al.
vinden wel een
verband tussen het niveau van het letsel en het risico op de
aanwezigheid en uitgebreidheid van een decubitusletsel.
De
onderstaande tabel (zie tabel
1) geeft een overzicht weer van zinvolle maatregelen. De criteria
tijdsinvestering en kostprijs, zoals gebruikt in het onderdeel ‘Thuiszorg’,
zijn moeilijk om bij deze groep mee te verwerken. Immers, dwarslaesiepatiënten
zijn er zowel binnen de intramurale als extra-murale zorg. Wat betreft
de extramurale zorgverlening van dwarslaesiepatiënten
kan teruggevallen worden op het onderdeel “Thuiszorg”, rekening
houdend met de specifieke bevindingen in dit onderdeel.
Tabel
1: Overzicht van preventieve middelen en maatregelen bij
dwarslaesiepatiënten
In
de acute fase komt het aspect van motiveren
minder aan bod in vergelijking met de andere preventieve maatregelen die
genomen moeten worden. Echter in de revalidatiefase wanneer de
voorbereidingen getroffen worden voor overplaatsing naar de extramurale
zorg, zal het belang van het informeren en motiveren
van de patiënt en zijn/haar omgeving toenemen . Indien men
de continuïteit van zorg wil waarborgen, zullen de patiënt en
zijn/haar familie voldoende moeten geïnformeerd worden over de
preventie van decubitus. Volgende aspecten dienen zeker aan bod te
komen: risicofactoren, risicoplaatsen (regelmatige inspectie van de
drukpunten), demonstraties van de houdingen en
uitleg over materialen (en evaluatie ervan) .
Gedurende
de eerste periode van het ziekteproces zullen dwarslaesiepatiënten
langdurig in bed liggen. Deze immobiliteit ten gevolge van de aandoening
wordt veelal versterkt door andere bijkomende trauma’s die invloed
hebben op de mobiliteit (fracturen e.d.). Het positioneren in een goede
lichaamshouding zal het vertrekpunt zijn voor de preventie van
decubitus. Indien de patiënt in rugligging moet gepositioneerd blijven,
is de 30°
semi-Fowlerhouding
een mogelijkheid. Bij deze houding worden zowel het hoofdeinde als het
voeteinde 30° omhoog worden gebracht (19;20). Indien de patiënt
opgezet moet worden voor de maaltijd, wordt best de rechtopzittende
houding van 90° vermeden. Voor het nuttigen van de maaltijden wordt de
patiënt best in een rechtopzittende houding van
60° gepositioneerd en wordt de tijd best beperkt tot de maaltijd zelf . Mag de patiënt in
andere houdingen gepositioneerd worden, dan wordt
in zijligging bij voorkeur een zijligging
30°
gehanteerd. Deze houding is comfortabel, kent
lage contactdrukken en is eenvoudig uit te voeren door één
zorgverlener.
De
hielen kunnen gevrijwaard worden door eenvoudigweg een kussen
onder de benen van de patiënt te leggen. Hierdoor komen de hielen
vrij van de onderlaag en wordt de druk
ter hoogte van de hielen herleid tot 0 . Bij het gebruik van
een hoofdkussen onder de kuiten van de patiënt moet ervoor gezorgd
worden dat het kniegewricht voldoende ondersteund wordt zodat er geen
letsels optreden ter hoogte van het gewricht. Bij patiënten met
contracturen of bij patiënten die zeer lange tijd in zijligging liggen
met geplooide kniegewrichten en die opzitten met geplooide
kniegewrichten, wordt soms geopteerd om het kniegewricht toch niet te
ondersteunen.
Bij
dwarslaesiepatiënten is het gebruik van een
drukherverdelende of alternerende
matras eerder een noodzaak dan een aanvullend hulpmiddel.
Indien
de dwarslaesiepatiënten in een eerste fase
geen wisselhouding
kunnen krijgen ten gevolge van hun verminderde algemene toestand
(hoog-risicopatiënten), vormen de alternerende matrassen en de
dynamische drukspreidende matrassen een zinvol en effectief hulpmiddel . Het spreekt voor
zich dat in deze acute fase hierover overleg gepleegd wordt met de
behandelend arts. Afhankelijk van de toestand (stabiel – instabiel
letsel) kan een aangepast hulpmiddel aangeboden worden.
Van
zodra wisselhouding kan
toegepast worden, kunnen statische
matrassen eveneens van nut zijn (zie matrassen).
De voorkeur gaat hier dan naar visco-elastische matrassen.
Visco-elastische matrassen slagen erin om het drukoppervlak te vergroten
en zo de druk te verminderen. Deze
matras vermindert de druk met 20 tot
30% in vergelijking met een standaard ziekenhuismatras . De drukreductie is
echter onvoldoende, waardoor wisselhouding
bij deze risicopatiënten noodzakelijk blijft .
Bij
de bedopschik moet het aantal lagen tussen de patiënt en het
drukverlagende systeem beperkt worden. Zoniet wordt de drukspreidende
werking tenietgedaan.
Het
gebruik van een bedgalg (‘papegaai’) laat toe dat sommige dwarslaesiepatiënten
zelfstandig van houding kunnen veranderen.In de
revalidatieperiode worden hen ook technieken aangeleerd om zelfstandig
te veranderen van houding en te zich verplaatsen.
In
zithouding worden
een hogere druk gemeten dan in de
verschillende lighoudingen (23-26).
Voor dwarslaesiepatiënten heeft dit
belangrijke consequenties. Na de acute fase zullen zij vrij snel
beginnen gebruikmaken van een rolstoel om hun dagelijkse activiteiten in
de mate van het mogelijke terug op te nemen. Dit wil concreet zeggen dat
dwarslaesiepatiënten meestal het grootste
deel van de dag doorbrengen in zithouding
(in een rolstoel).
Aandachtspunt
bij zithoudingen is
de stabiliteit die gegarandeerd moet kunnen worden. Het onderuitzakken
of schuinzakken van de patiënt in zithouding
doet de drukken ter hoogte van de belaste drukpunten sterk toenemen .
In
een zetel kan dit vermeden worden door de patiënt te positioneren met
de rugleuning lichtjes achterover
en de onderbenen te laten rusten op een voetbankje waarbij de hielen
drukvrij worden gehouden. De hielen komen te zweven en worden hierdoor
drukvrij. Kan de rugleuning niet achterover geplaatst worden, dan wordt
de patiënt best gepositioneerd in rechtopzittende
houding met de voeten op de grond. Op deze wijze
worden de drukken dan ook verminderd, niettegenstaande zij toch hoog
blijven .
Ook
in de rolstoel blijven stabiliteit en een goede positionering
belangrijk. Om de stabiliteit in een rolstoel te bewerkstelligen kunnen
de rugleuning en zitting achterover worden gekanteld en kan gebruik
worden gemaakt van de armleuningen.
Een
achterovergekantelde houding vergroot het
steunoppervlak. Dit zorgt niet alleen voor een lagere druk
en dus minder kans op decubitus, maar heeft eveneens een grotere
stabiliteit als gevolg. Bij een volledige kanteling (leuning tot 100°
ten aanzien van het zitvlak en het zitvlak 10 tot 20° kantelen) wordt
een drukreductie van 11% geregistreerd in vergelijking met de zithouding
waarbij de rugleuning in een 100° positie staat ten aanzien van het
zitvlak . Het teveel naar
achteren kantelen van de rugleuning van een rolstoel brengt wel het
gevaar met zich mee dat een patiënt naar voor buigt als hij de rolstoel
voortbeweegt; wat aanleiding kan geven tot nekklachten.
Het
gebruik van de armleuningen vermindert enigszins de druk
en helpt de patiënt om zijn houding te
stabiliseren. Het gebruik van armleuningen heeft een invloed op de
gewichtsverdeling . In rechtopzittende
houding draagt het zitvlak 75% van het totale
gewicht. Wordt deze houding veranderd naar een
actieve zithouding
zonder armleuning (zie figuur 1), dan wordt dit 73%. Gebruikmakend van
armleuningen wordt dit 62% (zie figuur 1). In semi-actieve houding
(zie figuur 2) resteert er nog 60% en in rusthouding (zie figuur 3) nog
55%.
|
Figuur
1: Actieve zithouding zonder en met armsteunen (met
toestemming overgenomen uit Staarink en van haaster, 1995) |
|
|
Figuur
2: Semi-actieve zithouding (met toestemming overgenomen uit
Staarink en van haaster, 1995) |
Figuur
3: Rusthouding (met toestemming overgenomen uit Staarink
en van haaster, 1995)
|
|
Hobson
meet een drukreductie
van 9% bij het vooroverbuigen van de patiënt tot 50°. Bij de zorg om
de dwarslaesiepatiënt kan de zorgverlener
reeds door een eenvoudige interventie het vooroverbuigen van de patiënt
bewerkstelligen. Hij of zij kan dit doen door in overleg met de patiënt
bijv. een drinkbeker voor de patiënt te zetten. Indien de patiënt dan
wil drinken, is hij genoodzaakt om voorover te buigen. Hierdoor worden
de belaste drukpunten even ontlast.
De
aankoop van een drukverlagend kussen is bij dwarslaesiepatiënten
in een rolstoel essentieel met betrekking tot de preventie van
decubitus. De keuze van het kussen wordt best bepaald na een grondige
individuele evaluatie van de toestand van de patiënt; met name een
individuele drukmeting zal mee kunnen bepalen welk type kussen een
effectieve drukreductie teweegbrengt (29). Men streeft hier naar een
evenwichtige drukverdeling over de beperkte oppervlakte. Rekening dient
gehouden te worden met de druk in de
verschillende houdingen die de patiënt aanneemt, ook tijdens het zelf
voortbewegen van de rolstoel.
De drukmeting kan ook meer informatie geven over de houdingen waarbij de
druk het best verdeeld wordt voor de individuele patiënt (29).
Niet
enkel de drukmeting speelt een rol, maar ook of de patiënt stabiel kan
blijven zitten of niet. Bij patiënten met een instabiele houding
worden dikke luchtkussens
aangeraden. Bij onderuitzakken of schuinzakken werd met dit soort kussen
een drukreductie bekomen in vergelijking met een standaard
ziekenhuiszetel . Zeer dikke luchtkussens
kunnen echter de stabiliteit van het zitten wat verminderen. Kan de
patiënt zelf zijn stabiliteit verzekeren, dan kan geopteerd worden voor
een individueel aangepast visco-elastisch foamkussen .
Van
zodra de patiënt in de fysieke mogelijkheid verkeert om te draaien,
wordt best een strikt schema van wisselhouding
toegepast. Daarbij is een drukreducerende matras aangewezen. Dan kan de wisselhouding
immers beperkt worden tot elke 4 uur . Zonder
drukreducerende matras moet wisselhouding
om de 2 uur gebeuren. Het positioneren van de patiënt in een
correcte en aangepaste houding is telkens
essentieel (zie lighoudingen). Bij het toepassen van de wisselhouding
is het voor de zorgverlener belangrijk te weten dat hij de patiënt moet
tillen en niet schuiven om bijkomende schuifkrachten te vermijden. Het
gebruik van glijmatten kan echter schuifkracht voorkomen (mits correct
gebruik) en dus ook de noodzaak van het tillen. Belangrijk is wel de
glijmat niet onder de patiënt te laten liggen omdat deze het
drukreducerend effect van kussen of matras kan
verminderen.
Aangezien
in zithouding een
veel hogere druk wordt waargenomen
dan in lighouding, moeten preventieve maatregelen verscherpt worden bij
zittende patiënten. Een hogere frequentie van wisselhouding
is noodzakelijk. Patiënten die nog langdurig in bed moeten verblijven,
kunnen in het kader van wisselhouding
opgezet worden in een zetel. Indien zij in de onmogelijkheid zijn om
zich zelfstandig te verplaatsen, kunnen zij best na één uur continue zithouding
(in rolstoel of zetel met kussen) terug in een lighouding gepositioneerd
worden
In
de consensusrichtlijnen van de Agency for Health Care Policy and
Research
wordt aanbevolen dat
de patiënt in zittende houding best om de 15
minuten zijn gewicht kan verplaatsen om de druk
tijdelijk te veranderen op de belaste drukpunten. Hiervoor is natuurlijk
niet alleen continue aandacht, maar ook heel wat spierkracht nodig. Bij
patiënten die een beperkte zelfstandigheid hebben en die frequent
gebruikmaken van de rolstoel, kan aangeraden worden om elk uur de
drukpunten even te ontlasten door zich op te tillen. Sommige
(elektrische) rolstoelen laten ook toe om de rugleuning achterover te
kantelen tot een meer liggende houding. Ook dit
kan een alternatief zijn omdat andere drukpunten belast worden dan in
zittende houding.
De
preventie van decubitus bij dwarslaesiepatiënten
vraagt van iedereen, zowel van de verpleegkundige als van de patiënt en
de familie veel aandacht. Het belangrijkste aandachtspunt is hierbij het
levenslange risico ten gevolge van de continu durende immobiliteit.
Tijdens de eerste fase van het ziekteproces waarbij de patiënt nog
langdurig te bed zal zijn, is er nood aan aangepast drukreducerend
materiaal voor in bed en zetel. De combinatie met stabiele lig- en zithoudingen
moet een bijdrage leveren in de preventie van decubitus.
Wanneer
de patiënt gebruik maakt van de rolstoel, is een individuele benadering
van de problematiek aangeraden. Individuele drukmetingen ter hoogte van
de zitbeenknobbels moeten helpen een keuze te maken in drukreducerend
materiaal voor de rolstoel. Een aangepast drukreducerend kussen kan
bijdragen tot een maximale drukreductie ter hoogte van het zitvlak. Het
spreekt voor zich dat aangepaste stabiele zithoudingen
eveneens toegepast worden. Het is immers de samenhang van de
verschillende interventies die er toe zal bijdragen dat decubitusletsels
voorkomen kunnen worden.
(1) Curry
K, Casady L. The relationship between extended periods of
immobility and decubitus ulcer formation in the acutely spinal
cord-injured individual. J Neurosci Nurs 1992; 24:185-189.
|
(2) Fuhrer
MJ, Garber SL, Rintala DH, Clearman R, Hart KA. Pressure ulcers
in community-resident persons with spinal cord injury:
prevalence and risk factors. Arch Phys Med Rehabil 1993;
74:1172-1177.
|
(3) Aggarwal
A, Sangwan SS, Siwach RC, Batra KM. Gluteus maximus island flap
for the repair of sacral pressure sores. Spinal Cord 1996;
34(6):346-350.
|
(4) Brienza DM,
Karg PE. Seat
cushion optimization: a comparison of interface pressure and
tissue stiffness characteristics for spinal cord injured and
elderly patients. Arch Phys Med Rehabil 1998; 79(4):388-394.
|
(5) Boettger
JE. Effects of a pressure-reduction mattress and staff education
on the incidence of nosocomial pressure ulcers. J Wound Ostomy
Continence Nurs 1997; 24(1):19-25.
|
(6) Bader
DL. Pressure sores : clinical practice and scientific approach.
London: MacMillan, 1990.
|
(7) Günnewicht
BR. Pressure sores in patients with acute spinal cord injury.
Journal of Wound Care 1995; 4(10):452-454.
|
(8) Hammond
MC, Bozzacco VA, Stiens SA, Buhrer R, Lyman P. Pressure ulcer
incidence on a spinal cord injury unit. Adv Wound Care 1994;
7(6):57-60.
|
(9) Ash D. An
exploration of the occurrence of pressure ulcers in a British
spinal injuries unit. J
Clin Nurs 2002; 11:470-478.
|
(10) Celani
MG, Spizzichino L, Ricci S, Zampolini M, Franceschini M. Spinal
cord injury in Italy: A multicenter retrospective study. Arch
Phys Med Rehabil 2001; 82(5):589-596.
|
(11) Garber
SL, Rintala DH, Hart KA, Fuhrer MJ. Pressure ulcer risk in
spinal cord injury: predictors of ulcer status over 3 years.
Arch Phys Med Rehabil 2000; 81(4):465-471.
|
(12) Krause
JS, Vines CL, Farley TL, Sniezek J, Coker J. An exploratory
study of pressure ulcers after spinal cord injury: relationship
to protective behaviors and risk factors. Arch Phys Med Rehabil
2001; 82(1):107-113.
|
(13) Mawson
AR, Biundo JJ, Jr., Neville P, Linares HA, Winchester Y, Lopez
A. Risk factors for early occurring pressure ulcers following
spinal cord injury. Am J Phys Med Rehabil 1988; 67:123-127.
|
(14) Staarink
HAM, Van Haaster FAC. Het zitboek. Zithoudingsproblematiek in
rolstoelen. Utrecht: De Tijdstroom, 1995.
|
(15) Panel
for the Prediction and Prevention of Pressure Ulcers in Adults.
Pressure ulcers in adults : prediction and prevention. Clinical
practice guideline number 3. Rockville: Agency for Health Care
Policy and Research, Public Health Service, U.S. Department of
Health and Human Services, AHCPR Publication No. 92-0047, 1992.
|
(16) Defloor
T. Drukreductie en wisselhouding in de preventie van decubitus.
Universiteit Gent, 2000.
|
(17) Anderson
TP, Andberg MM. Psychosocial
factors associated with pressure sores. Arch Phys Med Rehabil
1979; 60(8):341-346.
|
(18) Garber
SL, Dyerly LR. Wheelchair cushions for persons with spinal cord
injury: an update. Am J Occup Ther 1991; 45:550-554.
|
(19) Defloor
T. Het effect van de houding en de matras op het ontstaan van
drukletsels. Verpleegkunde
1997; 12(3):140-149.
|
(20) Defloor T. The effect
of position and mattress on interface pressure. Appl Nurs
Res 2000; 13(1):2-11.
|
(21) De
Meyst H. Het drukreducerend effect van
hielbeschermingsmaterialen. Niet-gepubliceerde Eindverhandeling
K.U.Leuven, 1992.
|
(22) Cullum
N, Deeks J, Sheldon TA, Fletcher AW. Beds, mattresses and
cushions for pressure sore prevention and treatment. The
Cochrane Library 2000;(4):Oxford: Update Software.
|
(23) Sprigle S, Chung KC,
Brubaker CE. Reduction of sitting pressures with custom
contoured cushions. J
Rehabil Res Dev 1990; 27:135-140.
|
(24) Garber SL, Krouskop TA,
Carter RE. A
system for clinically evaluating wheelchair pressure-relief
cushions. Am J Occup Ther 1978; 32(9):565-570.
|
(25) Souther
S, Carr SD, Vistnes LM. Wheelchair cushions to reduce pressure
under bony prominences. Arch Phys Med Rehabil 1974;
55(10):460-464.
|
(26) Vandewalle
E. Het drukreducerend effect van rolstoelkussens.
Niet-gepubliceerde Eindverhandeling K.U.Leuven, 1994.
|
(27) Defloor
T, Grypdonck M. Het belang van zithouding en drukreducerende
kussens in het ontstaan van drukletsels. Verpleegkunde 1998;
13(3):185-194.
|
(28) Hobson
DA. Comparative
effects of posture on pressure and shear at the body- seat
interface. J
Rehabil Res Dev 1992; 29:21-31.
|
(29) Brienza
DM, Karg PE, Geyer MJ, Kelsey S, Trefler E. The relationship
between pressure ulcer incidence and buttock-seat cushion
interface pressure in at-risk elderly wheelchair users. Arch
Phys Med Rehabil 2001; 82(4):529-533.
|
(30) Rosenthal
MJ, Felton RM, Hileman DL, Lee M, Friedman M, Navach JH. A
wheelchair cushion designed to redistribute sites of sitting
pressure. Arch Phys Med Rehabil 1996; 77(3):278-282.
|
(31) Gebhardt
K, Bliss MR. Preventing pressure sores in orthopaedic patients -
is prolonged chair nursing detrimental ? Journal of Tissue
Viability 1994; 4(2):51-54.
|
<Start>
<Inleiding> <Beïnvloedende
factoren> <Aanbevelingen>
<Motiveren> <Grootte
druk> <Duur
druk> <Besluit> <Verwijzingen>
|